meer over de geschiedenis van het orgel

De orgelhistorie van de Westerkerk van Enkhuizen
Gert Eijkelboom

Niehoff-orgel (1549-1679)
Over de bouw van het grote orgel aan de westmuur van de Westerkerk in Enkhuizen weten we weinig meer dan het jaar waarin het gereedkwam: 1549. Het orgel geldt als een schepping van Hendrik Niehoff (1495-1561) en de kas is vermoedelijk het werk van schrijnwerker Adriaen Schalcken uit Den Bosch. Deze toeschrijving berust louter op vergelijking met het overige werk van het duo. Over de dispositie van het Niehoff-orgel is niets bekend. Waarschijnlijk vertoonde die veel overeenkomst met die van het voormalige grote Niehoff-orgel in de Oude Kerk van Amsterdam (1539-1545), waarvan het contract met de dispositie wel is overgeleverd, evenals het contract met Schalcken. Dat instrument telde 26 stemmen, verdeeld over een bovenwerk, hoofdwerk, rugpositief en een bescheiden vrij pedaal. Na de bouw voerden onder meer de belangrijke orgelbouwers Van Hagerbeer onderhoudswerkzaamheden uit.

Een nieuw geluid: het Duyschot-orgel (1683-1898)
In 1683 voltooide Roelof Barentsz. Duyschot (1620-circa 1684) met zijn zoon Johannes (1645-1725) een nieuw orgel met 23 registers in de bestaande kas van Schalcken. Uit de overgeleverde rekeningen valt op te maken dat de bouw in 1679 aanving. Waarschijnlijk hadden de orgelbouwers ‘veele pijpen uit de vroegere werken verbruikt’, zoals Broekhuyzen in zijn 19e-eeuwse dispositieverzameling schreef. Ook van dit orgel ontbreekt het contract met een dispositie. De Goudse orgeldeskundige en organist Joachim Hess tekende in 1774 de volgende dispositie op.

Hoofdwerk Bovenwerk Rugpositief
Prestant 16’ Prestant 8’ Prestant 8’
Octaav 8’ Baarpijp 8’ Holpyp 8’
Octaav 4’ Quintadeen 8’ Octaav 4’
Octaav 2’ Octaav 4’ Octaav 2’
Mixtuur Nazard 3’ Scharp 2’
Scharp Gemshoorn 2’ Sexquialtra
Trompet 8’ Sexquialtra Mixtuur
Vox Humana 8’ Tousyn 8’

Het pedaal was aangehangen. De invoering van de orgelbegeleiding van de gemeentezang in de protestantse eredienst vormde ongetwijfeld een belangrijke aanleiding voor de vernieuwing van het orgel. Die begeleidingstaak vroeg om een krachtige klank, die de orgelmakers Duyschot vooral vonden door de nadruk te leggen op prestantregisters met verdubbelde discanten. Dat is in de dispositie van de Westerkerk duidelijk herkenbaar. Na jaren van klein en wat groter onderhoud voerden de orgelbouwers Luitjen Jacob en Jacob van Dam in 1838 een grote herstelbeurt uit, na een royale gift van weduwe A. de Vries en haar dochter. Bij die gelegenheid kreeg de orgelkas de huidige zwarte kleur met vergulde versieringen. De dispositie onderging een aantal wijzigingen waarin de veranderende smaak van die tijd, met zijn voorkeur voor bredere en mildere klanken, doorklinkt. De dispositie luidde na de ingreep volgens Broekhuyzen als volgt:

Hoofdwerk Bovenwerk Rugpositief
Prestant 16’ Prestant 8’ Prestant 8’
Prestant 8’ Baarpijp 8’ Holpijp 8’
Octaaf 4’ Fluit 4’ Fluit 4’
Quint 3’ Octaaf 4’ Octaaf 4’
Mixtuur 3-4 sterk Nazard 3’ Scherp 2 sterk
Scherp 2 sterk Gemshoorn 2’ Gemshoorn 2’
Trompet 8’ Viola da Gamba 8’ Mixtuur 3-4 sterk
Vox Humana 8’ Carillon 8’ [sic]

In 1888 vernieuwde de volgende generatie Van Dam de windvoorziening, waarbij de zes spaanbalgen plaats maakten voor een magazijnbalg. Ook intoneerde de firma het pijpwerk opnieuw en kregen de oude frontpijpen van Duyschot een nieuwe bekleding met tinfolie. Dit groot onderhoud luidde de grote modernisering van het orgel in.

Een nieuwe organist en een nieuw orgel van Steenkuyl (1899-2003)
De plannen voor een grondige vernieuwing van het orgel kwamen in een stroomversnelling toen de 23-jarige talentvolle musicus Reinhart Gerrit Crevecoeur uit Rotterdam in 1890 een aanstelling kreeg als organist van de Westerkerk. Tot zijn dood, in 1934, werkte hij daarnaast als stadsbeiaardier, als directeur van Toonkunst en andere ensembles en als muziekdocent. Crevecoeur gaf het muziekleven in Enkhuizen een enorme impuls. Zo gaf hij elke zomer zes orgelconcerten in de Westerkerk. Gezien zijn repertoire, zijn opleiding en ambitie was het niet verwonderlijk dat hij zich beperkt voelde door de kleine manuaalomvang, het aangehangen pedaal, de verouderde dispositie en de nog grotendeels zeventiende-eeuwse klank van het Duyschot-orgel. Verder leidde de gebrekkige technische staat regelmatig tot storingen. Dat alles bracht de musicus ertoe spoedig na zijn aantreden een nieuw en groter orgel te bepleiten bij de kerkvoogden. In de aanloop daartoe raadpleegden de kerkvoogden de Amsterdamse architect C.B. Posthumus Meyjes in 1894 over de mogelijkheid de krappe kas uit te breiden door die naar voren te schuiven en op een galerij te plaatsen. In zijn advies roemde Posthumus Meyjes de orgelkas als uitgevoerd in de ‘fijne, sierlijke vormen van de vroeg Renaissance’ en bracht hij naar voren dat die uitmuntte ‘door keurige profilering en meesterlijke beeldhouwwerken’. Volgens hem zou het losmaken en uit elkaar nemen van het eikenhouten pronkstuk gelijkstaan met het vernietigen ervan. Wel beval hij aan de kas te ontdoen van de zwarte verflaag en het eikenhout in het zicht te brengen.

Voor een nieuw binnenwerk brachten de firma L. van Dam & Zonen en orgelbouwer J.F. Witte van de firma Bätz & Co. (Utrecht) eind 1894 offertes uit. De opdracht ging uiteindelijk naar de Amsterdamse orgelbouwer D.G. Steenkuyl, die een aanbieding had gedaan van 7.200 gulden, tegen 15.000 van Van Dam en minstens 20.000 van Witte. Na een eerste bezoek aan de Westerkerk kreeg hij in 1897 opdracht tot de bouw van een nieuw binnenwerk in de bestaande kas, bestaande uit een hoofdwerk, bovenwerk en zelfstandig pedaal. Steenkuyl handhaafde de oude frontpijpen van Duyschot. Hij plaatste een vrijstaande speeltafel in de kas van het rugpositief, dat daarmee zijn muzikale functie verloor. Die speeltafel stond pneumatisch in verbinding met de pijpen. Het nieuwe, voor die tijd uiterst moderne, orgel had bij de ingebruikname, in 1899, de volgende dispositie:

Hoofdklavier Bovenklavier Pedaal
Prestant 16’ Salicionaal 8’ Bourdon 16’
Prestant 8’ Viola da Gamba 8’ Fluitbas 8’
Roerfluit 8’ Baarpijp (Gemshoorn) 8’ Violoncel 8’
Octaaf 4’ Holpijp 8’
Quint 3’ Quintadeen 8’
Octaaf 2’ Salicet 4’
Mixtuur 3-4 sterk Flute Harmonique 4’
Cornet 4 sterk Basson-Hobo 8’
Fagot 16’
Trompet 8’

Weldra bleek het pneumatische systeem storingsgevoelig te zijn. Rond 1925 breidde de firma Steenkuyl & Recourt het bovenwerk uit met het typisch romantische register Voix Celeste 8’. Tot verdere uitbreiding kwam het, tot teleurstelling van organist Crevecoeur, niet. In 1938 ging het onderhoud van het orgel over op de Zaanse orgelbouwer H.W. Flentrop. Al snel wijzigde die de dispositie door op het bovenwerk het pijpwerk van het register Salicet 4’ door te schuiven naar een Quint 3’ en op het hoofdwerk de Octaaf 2’ door te schuiven naar een Terts 13/5’. In 1955 boog Flentrop de dispositie verder om in de toen in zwang zijnde zogenaamde neobarokke trant. Op het bovenwerk maakte de Voix Celeste plaats voor een Fluit 2’. Op het pedaal werd de Violoncel 8’ verruild voor een Octaaf 4’ en op het hoofdwerk werd de Terts weer teruggeschoven naar een Octaaf 2’. Verder kwam een Sexquialter 2 sterk in de plaats van de Cornet.

In de jaren 1986-1990 voerden toenmalig organist Henk Nauta, orgelbouwer Jan Bruijn en Frans Hansen een herstelling, verbouwing en uitbreiding uit van het nog maar nauwelijks bespeelbare Steenkuyl-orgel. Het driemanschap voorzag het rugpositief van een lade met de stemmen Prestant 8’ (voornamelijk bestaand uit de oude frontpijpen van Duyschot), Holpijp 8’, Octaaf 4’, Roerfluit 4’, Octaaf 2’. Quint 11/3’, Sexquialter 2 sterk, Scherp 4 sterk en Dulciaan 8’. Het pijpwerk was van diverse herkomst. Verder plaatsten zij een nieuwe drieklaviers-klaviatuur op de oude plaats, onder in de hoofdkas, en herstelden ze de Cornet op het hoofdwerk in ere. Ook enkele andere registerwijzigingen maakten zij ongedaan.

In 1997 luidde de dispositie als volgt:

Hoofdwerk Bovenwerk Rugpositief Pedaal
Prestant 16’ Prestant 8’ Prestant 8’ Subbas 16’
Octaaf 8’ Gemshoorn 8’ Holpijp 8’ Fluitbas 8’
Roerfluit 8’ Quintadeen 8’ Octaaf 4’ Octaaf 4’
Octaaf 4’ Viola di Gamba 8’ Roerfluit 4’
Quint 3’ Voix Céleste 8’ Octaaf 2’
Octaaf 2’ Fluit Harmonique 4’ Quint 11/3
Mixtuur 3-4 sterk Woudfluit 2’ Sexquialter 2 sterk
Cornet 4 sterk Hobo 8’ Scherp 4 sterk
Fagot 16’ Dulciaan 8’
Trompet 8’

Herstel van de kas en de frontpijpen
In 2003 verwijderde Flentrop het complete binnenwerk als voorbereiding op de eerste fase van het herstel van het orgel en de monumentale kas. Eind 2010 voltooide Flentrop Orgelbouw de restauratie van de kas van Niehoff/Schalcken en de (111) frontpijpen van Duyschot. Bij de restauratie bleken onder de zwarte verflaag de oude gekleurde verflagen nog grotendeels aanwezig. Vanwege de hoge kwaliteit van de latere overschildering is besloten de overgeleverde toestand te consolideren. De constructie van de kas bleek door ingrepen van Steenkuyl voor de inbouw van het nieuwe orgel ernstig verzwakt. Ook was de kas verzakt en helde het rugpositief voorover. Flentrop heelde de verdwenen delen weer aan, en corrigeerde de verzakkingen grotendeels. De frontpijpen kregen hun oude lengte terug en werden voorzien van nieuwe tinfolie. Het binnenwerk van Steenkuyl en Nauta c.s. keerde niet terug, waardoor de kassen leeg bleven. De oplevering van de gerestaureerde kas met frontpijpen vond in februari 2011 tijdens een feestelijke bijeenkomst plaats. Nu, bijna 10 jaar later, wordt hard gewerkt om de prachtige kas te vullen met een orgel met dezelfde allure en artistieke kwaliteit als de kas die het omhult.

Naar de actie 'Sponsor een pijp'
Het bouwjaar van het orgel, 1549, is afgebeeld in de orgelkas.

 

R.G. Crevecoeur (1867-1934) speelde een belangrijke rol in het Enkhuizer muziekleven.

 

Organist Dick van Wilgenburg rond 1935.

 

Klaviatuur in 1990.

 

Nieuwe windlade in rugpositief rond 1986.

 

Lege klaviernis in 2020.

 

Zicht op het orgel in 2020.

 

Actie voor de herbouw in 2021.